De rechtspositieregelingen (RPR) van gemeente en OCMW Zutendaal dienen in het licht van de nieuwe wetgeving gewijzigd te worden.
Volgende wijzigingen worden doorgevoerd:
De wijzigingen zijn identiek voor de gemeente als voor het OCMW om te streven naar zoveel mogelijk uniformiteit.
Na overleg met de vakbondsorganisaties op 28 juli 2022 worden volgende artikels aangepast:
Artikel 215
..... 2.het veranderlijke gedeelte:
3,6 procent 2,5 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. .....
Artikel 217 bis
§1. De eindejaarstoelage kan op vraag van het personeelslid geheel of gedeeltelijk worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een eindejaarstoelage in geld zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en 12 november 2010. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de eindejaarstoelage.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest binnen de grenzen van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de eindejaarstoelage onverkort van toepassing.
Het personeelslid moet zijn keuze om de eindejaarstoelage geheel of gedeeltelijk om te zetten maken op een moment dat er nog geen verworven rechten op die eindejaarstoelage bestaan. Wanneer het personeelslid kiest voor een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage, vermindert hiermee het bruto bedrag van de eindejaarstoelage.
Indien het theoretisch budget meer was dan nodig voor de gekozen voordelen, wordt het saldo aan het personeelslid overgemaakt na afhouding van de noodzakelijke bijdragen en uiterlijk op 31 december van het referentiejaar. In voorkomend geval worden die teruggestorte gelden beschouwd als een gewone premie in geld.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan de het arbeidsreglement, de fietspolicy.
De permanentietoelage
Artikel 229
Het personeelslid dat door het hoofd van het personeel wordt aangewezen om zich buiten de normale diensturen thuis beschikbaar te houden voor interventies ontvangt een permanentietoelage. De algemeen directeur en de financieel directeur komen niet in aanmerking voor een permanentietoelage.
Artikel 230
Het personeelslid dat tijdens de permanentieplicht wordt opgeroepen, presteert onregelmatige prestaties conform de bepalingen van hoofdstuk IV. De onregelmatige prestaties gaan in vanaf het ogenblik dat de werkzaamheden in de dienst worden opgenomen en eindigen wanneer de werkzaamheden ter plaatse zijn afgesloten.
Zodra het personeelslid wordt opgeroepen, wordt minimaal één uur als prestatie in aanmerking genomen.
Artikel 231
Het bedrag van de toelage, vermeld in artikel 229, bedraagt 2,01 EUR tegen 100% voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dat bedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex.
Het personeelslid kan voor eenzelfde periode van beschikbaarheid, zoals bedoeld in artikel 229, slechts één permanentietoelage ontvangen.
De permanentietoelage kan niet gecumuleerd worden met de verstoringstoelage.
Artikel 248
Het personeelslid ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding per afgelegde kilometer wanneer hij de afstand van en naar het werk volledig of gedeeltelijk aflegt met de fiets. Dit is het fiscaal en sociaalrechtelijk vrijgestelde maximumbedrag van 0,145 euro per kilometer. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
Ook de speedpedelec telt mee als fiets voor de toekenning van de verplichte fietsvergoeding.
Artikel 248 bis
§1. Het personeelslid kan op vraag van het personeelslid het budget van fietsvergoeding zoals opgebouwd volgens deze rechtspositieregeling, geheel of gedeeltelijk inzetten voor de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit.
De in het eerste lid vermelde fietsvergoeding kan worden ingezet voor andere voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van de fietsvergoeding zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en van 12 november 2010.
Het personeelslid moet zijn keuze maken om zijn fietsvergoeding om te zetten ten laatste op de laatste werkdag van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit worden aangevraagd.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
Artikel 260 bis
§1. Het personeelslid kan op vraag van het personeelslid vakantiedagen, die per kalenderjaar boven het minimum van 28 (als het recht op minimum 30 vakantiedagen is vastgesteld) en 24 (als het recht op 26 vakantiedagen is vastgesteld) dagen uitstijgen, omzetten naar een theoretisch budget welke aangewend kan worden ter bevordering van fietsmobiliteit. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de bijkomende vakantiedagen.
De in het eerste lid vermelde vakantiedagen kunnen worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid andere voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een vakantiedag zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en van 12 november 2010.
Het personeelslid moet zijn keuze maken om een of meerdere bijkomende vakantiedagen om te zetten ten laatste op de laatste werkdag van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit worden aangevraagd.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest aan de hand van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de vakantiedagen onverkort van toepassing.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
Artikel 265
§1 Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind een handicap heeft.
Als slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.
De maximumduur van het individuele opvangverlof kan worden verdubbeld als het opgenomen kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minimum 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat tenminste 9 punten toegekend worden in de drie pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
Het individueel krediet kan met twee weken verlengd worden bij gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
Het adoptieverlof van maximum 6 weken per adoptieouder kan worden opgetrokken voor de betrokken ouder of voor beide ouders samen :
Op voorwaarde dat
de aanvraag voor het bijkomend opvangverlof wordt ten vroegste vanaf de bedoelde data (1 januari 2019/2021/2023/2025 of 2027) ingediend
EN - het verlof kan ten vroegste aan aanvang nemen vanaf die datum
- als twee partners adopteren, moeten deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld worden
- ook het bijkomend opvangverlof wordt verdubbeld voor een mindervalide kind zoals omschreven in het tweede lid van dit artikel. Als slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.
artikel 284
2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer: |
15 werkdagen in 2021 en 2022 20 werkdagen vanaf 2023 |
|
10 werkdagen. De eerste 3 dagen moet de werknemer verplicht opnemen in de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. De overige 7 dagen mag de werknemer vrij opnemen binnen het jaar na het overlijden. |
3 bis° overlijden van een bloed- of aanverwant in de opgaande eerste graad van het personeelslid, of van de samenwonende of huwelijkspartner: | 4 werkdagen |
Artikel 311 bis
De regeling van het quarantaineverlof van statutairen wordt afgestemd op de contractanten vanaf 1 oktober 2021. Het betreft een verlof voor statutaire medewerkers, voor zover telewerk, een andere passende functie, opname overuren of jaarlijkse vakantie niet mogelijk zijn. Het statutair personeelslid heeft recht op verlof:
Dit verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en telt mee als werkelijke dienst. Het wordt eveneens gelijkgesteld voor de berekening van de eindejaarstoelage en de jaarlijkse vakantie.
De verloning is gelijk aan 80 % van het brutosalaris
Artikel 320 – nihil Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor de tijd die nodig is om zich te laten vaccineren in het kader van een pandemie. Het recht geldt voor de tijd die nodig is om zich te laten vaccineren. De verplaatsing naar het vaccinatiecentrum telt ook mee.
Enkel voor de RPR categorie 3 BKO
IFIC salarisschaal kinderbegeleiders in de erkende kinderopvang (groepsopvang baby’s en peuters en buitenschoolse opvang) | |
Anciënniteit | Jaarsalaris aan 100% |
0 | 16.030,79 |
1 | 16.367,38 |
2 | 16.685,39 |
3 | 16.985,22 |
4 | 17.267,55 |
5 | 17.532,92 |
6 | 17.782,27 |
7 | 18.016,22 |
8 | 18.235,43 |
9 | 18.440,66 |
10 | 18.632,71 |
11 | 18.812,12 |
12 | 18.979,70 |
13 | 19.136,07 |
14 | 19.281,90 |
15 | 19.417,86 |
16 | 19.520,37 |
17 | 19.615,72 |
18 | 19.704,31 |
19 | 20.200,00 |
20 | 20.200,00 |
21 | 20.750,00 |
22 | 20.750,00 |
23 | 21.350,00 |
24 | 21.350,00 |
25 | 21.950,00 |
26 | 21.950,00 |
27 | 22.800,00 |
De raad voor maatschappelijk welzijn keurt de wijzigingen aan de rechtspositieregeling OCMW - specifiek personeel – maatschappelijk assistenten Artikel 186 §2, 1° DLB goed, luidende als volgt: